(Na)bijna dood ervaringen

 

Vorig jaar om deze tijd was het aan het beginnen. Het einde, bedoel ik. Ik had dat nog niet helemaal door. Natuurlijk, het ging niet goed met jou, dat zag ik ook wel. Naar buiten gaan lukte nauwelijks meer, en je zag zo grauw en je sliep zo lang. Maar dat de dood al in de buurt was, dat zag ik dus niet. Daar pieker ik soms nog over: dat ik er met mijn neus bovenop zat, en het (juist daarom?) niet zag. 

 

Die ene verpleegkundige, die zag het wel, na de zomer. Ank heette ze, ik schreef al eerder over haar. Ze belde me vanuit het ziekenhuis waar jij lag, het was al bijna nacht. Die ochtend had een zaalarts jou verteld dat de uitslag van de laatste scan niet goed was. Zomaar, plompverloren, je was op dat moment alleen. Foute boel, en het had niet zo moeten gaan. Maar ja, het ging dus wel zo. De rest van die dag was ik bij je, totdat ik uiteindelijk, ver na het bezoekuur, naar huis moest. En toen belde Ank dus. Ze vroeg of ik bij je wilde slapen, want jij was zo bang. ‘Ja, ik denk, ik vraag het gewoon’, zei ze. Ank. Ze zag het. Dat het einde aan het beginnen was, en dat er handen moesten worden vastgehouden. ‘Ik ben in de buurt’. Dat zei ze ook nog, toen ze me een half uur later naar jouw kamer bracht. 

 

Een aantal weken later, herfst inmiddels. Een gure avond, regen tegen de ramen. Jij wist niet meer hoe je moest liggen, je vond nergens meer comfort. Er zou iemand komen van de wijkverpleging. Sinds een tijdje was dat al zo: dat er iemand kwam en dat we je dan samen wasten en je huid verzorgden, met zalf die jouw pijnlijke plekken niet meer echt genas, maar wel verzachtte. De bel ging, ik deed open. Ik zag Ilonka staan, een gedrongen vrouw in een lichtblauw regenjack, stug grijs haar, nat geworden. ‘Gelukkig, je bent er’, zei ik. Ze liep regelrecht de slaapkamer in en ging op de rand van het bed zitten. Ze pakte jouw hand, ik zag dat ze zag hoe jij keek. ‘Wat is er lieverd’, vroeg ze. ‘Het gaat niet meer’, zei jij. ‘Nee’, zei Ilonka. We waren alle drie even stil. En dat was goed. 

 

Nog een poos later zat de huisarts in onze woonkamer. Er waren ook vrienden, er werd gewacht. Op wat er ging gebeuren, en op jouw ouders en je zus, uit Groningen. Ik had ze gebeld, jij zou in slaap worden gebracht, het was allemaal ineens zo snel gegaan. Ik zat bij jou, ik streelde je dun geworden haar en fluisterde dat je moeder, vader en zus echt onderweg waren. Het schemerde al toen ze aankwamen, ze gingen bij je zitten, zo lang als moest. Toen ze de slaapkamer uit waren geschuifeld stak de huisarts voorzichtig haar hoofd om de deur. Of het goed was zo, vroeg ze. Ik knikte. Even later, nadat ze jou de eerste injectie had gegeven, liep ze terug naar de woonkamer om haar jas te pakken. Ik hoorde hoe ze iedereen sterkte wenste. Daarna hoorde ik hoe ze de voordeur zachtjes achter zich dicht trok. 

 

Zalf op een wond. Niet genezend, wel verzachtend. Zo voelt het als mensen nabij zijn als het bijna zover is. Misschien is het geen toeval dat ‘nabij’ en ‘bijna’ uit dezelfde lettergrepen bestaan. 

 

Reacties

Een reactie posten

Populaire posts van deze blog